vrijdag 23 april 2010

Er bestaan diverse vormen van skiën. De volgende skisporten bestaan:

Noords skiën
Langlaufen: ook Crosscountry genoemd, op speciale langlaufski's moet een traject worden afgelegd. Er zijn verschillende varianten, afhankelijk van de lengte, welke stijl van lopen mag worden gebruikt en of de deelnemers tegelijk of na elkaar starten.
Schansspringen: De deelnemers skiën van een schans af, en proberen daarbij zo ver mogelijk te springen. Naast de springafstand wordt ook door een aantal juryleden de uitvoering van de sprong beoordeeld. Er zijn twee typen schansen, de 90 meter schans en de 120 meter schans, genoemd naar de typische afstand die er gesprongen kan worden.
Noordse combinatie: Dit is een combinatie van langlaufen en schansspringen en bevat drie onderdelen: de sprint, de individuele discipline en de teamdiscipline.
Biathlon: Op speciale langlaufski's moet een traject worden afgelegd. Intussen moeten de doelen worden geraakt met een geweer.
Telemarken: Skiën met telemark-ski's -met losse hak- waarbij de skiër door de knieën buigt om te draaien. Hierbij wordt de noordse stijl gebruikt op steilere hellingen. Hierdoor kan dit beschouwd worden als een mengvorm van de noordse en alpine stijl.
Alpineskiën
Afdaling: Een snelheidsparcours dat bergafwaarts verloopt zonder veel bochten, en met sprongen dient zo snel mogelijk afgelegd te worden (gewoonlijk in 1 manche).
Slalom (ski): Een parcours tussen paaltjes, die beurtelings ongeveer links- en rechtsom moeten worden gepasseerd, zeer technisch bochtenwerk (in 2 manches).
Reuzenslalom (ski): Zelfde als slalom maar dan langer en minder bochtig, technische discipline (in 2 manches).
Super G (ski): Bochtiger snelheidsparcours, met sprongen (gewoonlijk in 1 manche).
Alpine combinatie: De deelnemers moeten zowel 1 manche afdaling en 1 manche slalom skiën; de tijden worden opgeteld.
Parallell-ski-event: de deelnemers starten tegelijk
Team-events: deelnemers racen per team
Freestyleskiën
Aerials: Van een skischans, de kicker, worden salto's gemaakt.
Buckelpisteskiën (moguls): Men moet in een zo recht mogelijke lijn tussen de moguls naar beneden skiën. In het parcours bevinden zich twee sprongen. Het klassement wordt opgemaakt op basis van de behaalde punten op de bochten, de sprongen en de snelste tijd.
Buckelpisteskiën (Dual-moguls)
Ski-cross : Op een parcours wordt door 4 racers om ter snelst geracet, de winnaar gaat door naar de volgende ronde.
Half-pipe : In een halve pijp maken de deelnemers sprongen en tricks die gequoteerd worden.
Snowboarden
Slalom-sb: Een parcours tussen paaltjes, die beurtelings ongeveer links- en rechtsom moeten worden gepasseerd, zeer technisch bochten werk (in 2 manches).
Reuzenslalom-sb: Zelfde als slalom maar dan langer en minder bochtig, technische discipline (in 2 manches) .
Super G-sb: Bochtiger snelheidsparcours, met sprongen (gewoonlijk in 2 manches).
KO-events-sb: deelnemers racen tegen elkaar de winnaar gaat door naar de volgende ronde
Half-pipe-sb: In een halve pijp maken de deelnemers sprongen en tricks die gequoteerd worden
Big-air: Van een de kicker, worden sprongen en tricks gemaakt.
Border-cross: Op een parcours wordt door 4 racers om ter snelst geracet, de winnaar gaat door naar de volgende ronde.
Speed skiing: of kilomètre lancée: de records worden hier uitgedrukt in km/u (op dit moment boven de 250)
Grasskiën: Skiën op gras, voor als er geen sneeuw meer is
Zand-skiën: Net als bij gras- of droog-skiën wordt hier op de zandduinen van de woestijn geskied.
Borstel-skiën: Skiën op pistes met een artificiële ondergrond die de sneeuw vervangt, zoals borstels, matten, wordt ook wel "dry-slope" of "artificial-slope" -skiing genoemd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten